“De vrijmetselaar is een vrij man van goede naam, die is ingewijd in een tot de Orde behorende loge.” (bron: Beginselverklaring van de Orde van Vrijmetselaren in Nederland)
De vrijmetselaar komt uit eigen vrije wil tot de loge en blijft uit eigen vrije wil aanwezig. ‘Niemands meester, niemands knecht’. Dat betekent in elk geval:
Het zijn deze vrijheden die de vrijmetselaar in staat stellen om zijn werk te doen. Nog steeds – ook juist nu – moet hij ze krachtig verdedigen.
Dat komt voort uit de traditie van de vrijmetselarij. Die is ontstaan in een tijd waarin vrouwen nog niet konden toetreden tot dit soort genootschappen. Dat is altijd zo gebleven. Intussen bestaan er ook een gemengde Orde (‘Le Droit Humain’) en een Orde voor vrouwen (de ‘Orde van de Weefsters’).
De vrijmetselaar houdt zich aan de wetten en de rechtsorde van het land waarin hij leeft. Daarbij gaan we er vanuit dat de zojuist genoemde vrijheden worden gerespecteerd.
De vrijmetselarij is een inwijdingsgenootschap, dat drie ontwikkelingsfasen kent. Aan het begin van elke fase van het vrijmetselaarschap ondergaat de vrijmetselaar een inwijdingsritueel. Dat bestaat onder andere uit symbolische beproevingen en het afleggen van een gelofte. De drie opeenvolgende inwijdingen – tot leerling (fase van introspectie), gezel (de wijde wereld in, de medemens tot steun) en meester (verticaal gericht, een hoger beginsel, het geheim van het bestaan, niet in woorden te vangen) – drukken symbolisch de groei uit van een bewust levend mens. De vrijmetselaar bepaalt zelf hoe hij daar invulling aan geeft.
Vrijmetselarij wordt uitsluitend beoefend in loges. Dat verwijst naar middeleeuws Engeland, waar de bouwlieden van kathedralen leefden en werkten in bouwhutten: lodges. De loges van nu worden ook wel Werkplaatsen genoemd. Het zijn plaatselijke verenigingen die behoren tot de landelijke Orde. Het aantal leden per loge varieert van minimaal zeven tot over de honderd.
Een landelijke Orde geeft structuur en versterkt de identiteit van Nederlandse vrijmetselaarsloges. Anno 2021 telt Nederland circa 6.000 vrijmetselaars, verdeeld over 140 loges.
Tussen individuele vrijmetselaars bestaan grote verschillen. Toch delen we een aantal waarden met elkaar:
Binnen onze van oorsprong Franse Loge Willem Fredrik hebben wij naast bovenstaande algemeen-maçonnieke waarden de waarden Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap hoog in het vaandel staan.
Een vrijmetselaar bepaalt zelf hoe hij invulling geeft aan wat hem wordt aangeboden en wat er van hem als vrijmetselaar wordt verwacht.
Vrijmetselarij onderscheidt zich van andere instellingen en organisaties in haar werkwijze. Vrijmetselaren voeren gezamenlijk rituelen uit. Daarbij gebruiken wij symbolen die we naar eigen inzicht trachten te duiden.
Symbolen maken het mogelijk om begrippen over te brengen die zich moeilijk in woorden laten vangen. Veel symbolen hebben een bouwkundig karakter: Passer en Winkelhaak, Hamer en Beitel, Ruwe Steen, het Koord met de 9-knopen. In het hart van het symbolieke kader van de vrijmetselaar staat de bouw aan de Tempel van Salomo, de zinnebeeldige Tempel der Volmaking. Deze ‘bouw’ vanuit de vrijmetselaarsloge symboliseert het levenslange streven naar de ideale toestand, de volmaakte mens(heid).
Het vrijmetselaarschap kent een sterk persoonlijk aspect. Er is geen concrete en algemeen geldende betekenis van de rituelen en de symbolen. Dat betekent dat elke vrijmetselaar deze symbolen voor zichzelf moet ervaren, beleven en duiden. Dat moet hij kunnen en willen; en hij moet het ook boeiend en interessant vinden. De rituelen en symboliek tijdens een maçonnieke plechtigheid zijn een aansporing om daar ook in het dagelijks leven naar te handelen. Vrijmetselarij is in laatste instantie extravert en praktisch, op de wereld gericht.
In de moderne maatschappij is de gemeenschapszin goeddeels verloren gegaan. Betrekkingen zijn in toenemende mate individueel en utilitair, afgestemd als zij zijn op direct financieel, sociaal of romantisch voordeel. Nederland is ontzuild: oude instellingen, zoals politieke partijen, vakbonden, en omroepen lijken hun functie en aantrekkingskracht verloren te hebben. Ook de vertrouwde dienstbetrekking is veranderd: inmiddels telt Nederland circa 1 miljoen zzp-ers.
Een loge vormt in dat opzicht een gezond tegenwicht. Zij kent een bijzondere vorm van gemeenschapszin, van betrekking: die van ‘broederschap’. Men wordt vrijmetselaar om zich te ontwikkelen, de geest te scherpen, ‘beter mens te worden’. De context waarin dat gebeurt is ‘broederschap’. U doet het zelf, ‘op u komt het aan’, maar u bent niet alleen, want naast u staat een broeder. De broederschap is ook een leerschool. Openstaan voor de ander, leren van het verschil met de ander is een van de ‘geheimen’ van vrijmetselarij.